Woensdag 27 maart, Hiroshima
Meteen naar het recept
Japanners houden van warmte. De wc-brillen zijn warm, áls de verwarming ergens aanstaat, is dat op 28 graden Celsius, de treinen zijn ook (te) warm, en als ik met een blouse met korte mouwen en een dun jack rondloop, bekijken in winterjas en handschoenen gehulde Japanners mij huiverend. Het is dan buiten een graad of 12. Maar je krijgt in horecagelegenheden wel altijd een glas ijswater aangeboden, en het meeste eten is op kamertemperatuur.
We besluiten om ook vandaag niet het Vredespark te bezoeken, maar naar het Prefectural Museum van Hiroshima te gaan, dat pal naast een landschapstuin uit de achttiende eeuw lag, en op loopafstand van het hotel was. Het regent, dus we kunnen de leuke paraplu weer gebruiken!
In het museum is de ‘gewone’ tentoonstelling die vier keer per jaar wisselt, en op de bovenste etage is een uitgebreide thematentoonstelling. Er is een zaal met bijzondere lappen stof, uit India maar vooral uit Indonesië, waar ook wat ceramiek staat dat ooit besteld was door de VOC, maar via Frankrijk (Napoleon) weer in Japan terecht was gekomen. Daar zijn twee ontzettend leuke paarden bij, met zadel en al, en grote ogen die je heel assertief aankijken. Ze grijnzen ook hun tanden bloot.
Wat het thema is van de andere zalen, daar komen we niet helemaal achter, maar er zijn veel schilderijen en objecten van Westerse artiesten. Zo hangt ‘De droom van Venus’ daar, van Salvador Dali (met de smeltende horloges), werken van Man Ray, Margritte, en dergelijke. Ik heb mijn fototoestel niet meegenomen, anders had ik wel meer onthouden.
In de zalen met schilders uit Hiroshima maakt vooral één werk grote indruk. Het is een nieuwe schenking, van de kunstenaar zelf. Een ‘autobiografisch schilderij’, ongeveer 1 meter hoog en 6 meter lang. Van links naar rechts zie je de vier seizoenen, te beginnen met de lente, langs de Oita-rivier waar Hiroshima omheen ligt. Zicht op kersebloesem, en de schilder die er als jongetje speelt en wat verderop picknickt met zijn eerste vriendinnetje, De zomer vordert, en waar zo’n beetje 6 augustus zit, ontploft de bom. De schilder is dan achttien jaar. Een oranjerode chaos met ruïnes, rondvliegende brokstukken en zinkende schepen. Maar dan is het herfst op het schilderij, en tussen de -ook- oranjerode bomen verrijzen hijskranen en nieuwe gebouwen: de wederopbouw. Helaas heb ik geen idee hoe de schilder heet.
De thematentoonstelling gaat over de Japanse schrijver Natsume Sōseki, die in dezelfde tijd leeft als onze Louis Couperus, maar hij overlijdt op jongere leeftijd, al in 1916. Het bijzondere van deze auteur is dat hij schreef over beeldende kunst, zowel Japanse en Aziatische als Westerse kunst, als kunstcriticus, maar ook in zijn literaire romans is beeldende kunst een belangrijk thema. Hij was ook bevriend met een aantal beroemde Japanse kunstenaars uit zijn tijd, en die ontwerpen illustraties en kaften voor zijn boeken. In het laatste decennium van zijn leven gaat hij ook zelf schilderen, als amateur niet onverdienstelijk, maar zijn gave lag toch meer bij het woord (aldus het oordeel van het museum, Eva en ik willen wel dat wij zo kunnen schilderen!). In de Engelstalige Wikipedia is niets terug te vinden over de nauwe band die Sōseki met de schilderkunst had.
Natsume Sōseki schreef over Westerse schilders als Turner, Millais en Beardsley. We zien Lilith van Rossetti, en de Lady of Shalott looking at Sir Lancelot van Waterhouse, schilderijen die je meteen herkent, maar het is geweldig om die in het echt van nabij te kunnen zien. Overigens, veel afgebeelde katten hier. De debuutroman (1905) van Sōseki is Ik ben een kat, vandaar. Ik heb de Engelse vertaling besteld. Nog niet binnen, dus nog niet gelezen. In deze roman wordt de Japanse samenleving beschreven in de Meiji-periode (1868-1912), toen het rijk de poorten had geopend voor andere culturen. Vanuit het oogpunt van een huiskat die ‘zijn mensen’ observeert, beschrijft Sōseki wat effect hiervan is op de Japanse samenleving.
Natuurlijk koopt Eva de catalogus van deze tentoonstelling, en ik bezwijk voor een ketting die daar niets mee te maken heeft. Naast het museum ligt een landschapstuin, Shukkeien, die in de zeventiende eeuw is aangelegd. Vanuit het museum is de oude tuin heel goed te zien, dankzij de gevelhoge en -brede glazen wand. En omdat het nog steeds regent, nemen we genoegen met kijken (en fotograferen) op een afstandje. Jammer van het weer, want de tuin ziet er uit als een oase van rust.
We lunchen in het museumrestaurant. De inrichting is Westers, en ook het menu is niet zuiver Japans. Zo krijgen we niet de gebruikelijke misosoep, maar een tomatensoep. De hoofdschotel is een amalgaam van Oost en West: een ebi furai (gefrituurde garnaal), een knakworstje, een hamburgertje, spaghetti, grove mosterd, Japanse mayonaise en donkere saus. Dit alles ligt op een rond bord, teken dat het inderdaad wordt beschouwd als een Westers gerecht.
Omdat de koffers steeds voller en zwaarder worden met al die boeken, nemen we een taxi naar het station, en nu dan meteen naar de goede kant waar de shinkansen stopt. Echt, supersnel gaan die dingen! Van Hiroshima naar Hakata (Fukuoka) is het 280 kilometer en we zijn er in minder dan vijf kwartier. We gaan niet meer de stad in maar eten opnieuw bento op de kamer. Heel gezellig.
Mijn bentobox heeft negen vakken, het middelste is witte rijst met een schijfje met shisoblad gekleurde umeboshi: de Japanse vlag. Op de tv is een drie uur durend programma met Japanners die ‘iets bijzonders’ weten of doen. Een stel dat de meest zeldzame kanji kan lezen bijvoorbeeld. Japanse namen worden met kanji geschreven, en sommige families hebben een kanji die door niemand kan worden gelezen. Tamelijk onhandig. Ook zien we een masserende kat, een hond die bij het uitlaten er de voorkeur aan geeft niet te lopen maar op zijn rug te worden voortgesleept (echt, dat beest vond het leuk), en zo voort. Voor Eva een goede afleiding, want die vindt mijn naderende vertrek wel moeilijk. Ik ook, maar ik ga naar huis, terwijl zij hier achterblijft.
De hoofdacte van de avond is het opnieuw inpakken van de koffers. Ik weet niet of ik dat in het eerste verslag heb gezet, maar vlak voordat we de eerste dag uit Fukuoka vertrokken, we waren al op weg naar de uitcheckbalie, besloot ik om niet de kleine, maar de grote airporter mee te nemen op de rondreis, en daar ben ik achteraf heel blij om geweest! En nu opnieuw een ommezwaai, mijn kleine airporter is groter dan die van Eva, en zij moet haar extra aankopen weer naar Nagasaki meenemen. Dus nu heeft Eva mijn ‘kleine’ airporter, en ik Eva’s nog kleinere.
Itadakimasu
Tja, dat hamburgertje. Ik heb een recept gevonden voor een Japanse versie in het boekje A Gift of Japanese Cooking van Mifune Tsuji.
Je mengt 300 gram rundergehakt met 1 ei, 1/2 gesnipperde ui, 25 gram broodkruim in een beetje melk geweekt, 1 theelepel fijngehakte verse gember en zout naar smaak. Hiervan vorm je zes kleine burgertjes, die je door de bloem haalt. Verhit in een koekepan half boter half neutrale olie, en schroei de hamburgers eerst aan beide kanten bruin, bak ze daarna op lager vuur in totaal vijf minuten. Haal de burgers uit de pan, veeg die schoon met keukenpapier.
Doe in een maatbeker 3 eetlepels sake, 3 eetlepels suiker, 4 eetlepels Japanse sojasaus en 4 eetlepels water. In totaal heb je bijna 2 deciliter saus. Giet dit in de koekepan, breng aan de kook. Leg de hamburgers terug in de pan en sudder ze nog vier minuten op laag vuur, lepel de saus af en toe over de burgers.
Serveer op wat slablaadjes, giet de saus over de burgers.
Tot morgen!
Pingback: Oranda-jin in Japan, Overzicht | Wel ende edelike spijse